Home>

Paragraaf 6 Verdiepingsstof: de levensbeschouwing van de Olympische Spelen, opdracht 37

Opdracht 37

Lees de volgende tekst.

Welk karakter had het onderwijs in de Griekse oudheid? (waar, wie en wat?)

Schrijf je antwoord in je boek op bladzijde 101.

 

Het gymnasion

Eeuwenlang voordat de fitnesscentra een immense bloei doormaakten in Europa, Amerika en Azië, kenden de oude Grieken al iets vergelijkbaars: de sportscholen. Een sportschool werd ook wel ‘gymnasion’ genoemd. Dit woord is afgeleid van gymnos, hetgeen naakt betekent. Letterlijk betekent het Griekse gymnasion dan ook: plaats om naakt te zijn.

Van oorsprong had het gymnasion een militaire functie. Het was een instituut om de zwaarbewapende burger-infanteristen, vooral afkomstig uit de middenklasse, voor te bereiden op de oorlog. Op een gymnasion werd intensief getraind en aan lichaamsverzorging gedaan. Verschillende sporten werden beoefend zoals de 100 meter hardlopen, de 200 meter, de 400 meter en een lange afstandsloop. Op een aparte plaats, de palaistra (worstelplaats), werden andere sporten beoefend: boksen, worstelen en pankration (een combinatie van worstelen en boksen). De gymansions en de palaistra waren de plaatsen waar de Grieken zich voorbereidden op de sportwedstrijden (onder andere de Kransspelen).

De veelal jonge mannen kregen op het gymnasion ook onderwijs in cultuur: lezen, schrijven, filosofie en retorica. Gymnasia waren centra voor de ontwikkeling van lichaam én geest.

De sportscholen waren ontmoetingsplaatsen voor jong en oud. Ze hadden een publiek karakter. Sportscholen lagen vaak net buiten de kern van een stad, vaak bij de rivier (zodat men ook kon baden) en op een plaats waar ook veel schaduw was. Een stad was in de ogen van de Grieken pas écht een stad als het een sportschool, een agora (een marktplaats, verzamelplaats) en een raadszaal had.

In Athene waren een drietal beroemde gymnasia gevestigd: de Academie, het Lyceum en Cynosarges. Plato (428-347 v. Chr.) was de stichter van de Academie; zijn leerling Aristoteles (384-322 v. Chr.) stond aan de basis van het Lyceum en Diogenes (404 - 323 v. Chr.) was verbonden aan Cynosarges.

In de Griekse Oudheid was onderwijs alleen weggelegd voor de elite van de samenleving. Het was dat deel van de bevolking dat over voldoende vrije tijd beschikte voor ontwikkeling en onderwijs. Voor veel Grieken was dit niet weggelegd omdat hun tijd vrijwel geheel opging aan werk.

Het onderwijs dat de kinderen uit de elite kregen, was niet direct bedoeld als voorbereiding op een bepaald beroep. Het was veeleer algemene ontwikkeling en vorming met een nadruk op muzische, intellectuele en lichamelijke aspecten. Dat laatste - de lichamelijke vorming en ontplooiing - had niet alleen als doel de fitheid en gezondheid van de leerlingen, maar zeker ook de schoonheid van het lichaam. Men vond het heel erg belangrijk er mooi uit te zien. Voor de Grieken hingen verstand, karakter en uiterlijke schoonheid met elkaar samen!