Home>

Paragraaf 7 Leerpunten bij dit hoofdstuk, opdracht 41 Oefentoets

Open vragen

1. Waarom stellen sommige moslims het niet op prijs als ze ‘Mohammedaan’ worden genoemd?

2. Wat is politieke islam?

3. Noem drie landen waar de sjiieten de meerderheid vormen onder de moslims.

4. Hoe ontwikkelde de islam zich tussen de achtste en de veertiende eeuw?

5. Wat betekenen de woorden alkoof, algebra en bazaar?

6. Wat wordt bedoeld met de ‘salaat’? Licht je antwoord toe.

7. Hoe is de Koran ontstaan?

8. Wat is het offerfeest?

9. Wat is een theocratische staatsopvatting?

10. Het doel van de scheiding der machten is het voorkomen van machtsmisbruik. Leg dat uit.

 

Multiple-choice vraag: geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn.

1.     Wat Boeddha voor de Islam is, is Jezus van Nazareth voor de christenen: mens én God.

2.     Sjiieten vormen een minderheid onder de moslims.

3.     Soenna betekent: een mystieke stroming binnen de islam.

4.     Voor Soefi's is vooral van belang dat de mens van het leven geniet.

5.     Mekka was in de tijd van Mohammed een stad met één geloof, namelijk het christendom.

6.     Een beroemd islamitische denker in de elfde en twaalfde eeuw is Moestafa Kemal Atatürk.

7.     De Ramadan wordt afgesloten met het Suikerfeest.

8.     Leven en dood van de mens zijn in handen van Allah.

9.     ‘Ghusl’ betekent: geloofsgemeenschap.

10.  Volgens de Franse filosoof Montesquieu omvat een staat drie machten die onafhankelijk van elkaar dienen te zijn.

Antwoorden

Open vragen

1. Mohammed heeft de mensheid geleerd dat het niet om hém ging, maar om Allah aan wie alles en iedereen onderworpen is. Bovendien: Mohammed is een profeet en géén God.

2. Deze stroming is voorstander van een inrichting van de staat op basis van de islamitische geloofsovertuiging (bijvoorbeeld ook een islamitisch rechtsstelsel). Men accepteert niet dat er een scheiding is tussen godsdienst en staat.

3. Iran, Irak en Bahrein.

4. De islam beleefde een gouden periode met een enorme bloei op geestelijk en wetenschappelijk gebied. In deze periode ontstaan ook twee nieuwe stromingen in de islam: het soefisme en het alevitisme.

5. Alkoof: klein, afgesloten vertrek, grenzend aan een grote kamer.
Algebra: deel van de wiskunde dat zich bezighoudt met de betrekkingen van door letters en tekens aangeduide grootheden.
Bazaar: markt, beurs.

6. Het rituele gebed. Een moslim hoort vijf maal per dag te bidden. Het tijdstip waarop er gebeden wordt, hangt af van de stand van de zon. Het gebed duurt ongeveer vijf tot tien minuten en wordt voorafgegaan door een rituele wassing: hoofd, handen, armen tot de ellebogen en de voeten. De gelovigen doen hun schoenen uit en tijdens het gebed richt men zich knielend naar Mekka. Door te bidden, richt een moslim zich nadrukkelijk tot Allah.

7. Volgens de overlevering bracht de engel Gabriël de verzen van de Koran over aan Mohammed. Volgelingen van Mohammed leerden de teksten uit hun hoofd en schreven stukken er van op perkament, hout en bot. Andere gedeelten zijn later - na de dood van Mohammed - opgeschreven. Zo ontstond een compleet werk dat de Koran wordt genoemd. Aboe Bakr speelde daarbij een belangrijke rol. Hij gaf de opdracht alle Koranverzen die door Mohammed als profeet waren geopenbaard, te verzamelen. Later, onder kalief Oethmaan, werden deze teksten gebundeld in een logische volgorde.

8. Tijdens het offerfeest denken moslims terug aan het verhaal dat Allah Abraham op de proef stelde. Hij moest zijn lievelingszoon Ismaël offeren. Tijdens het offerfeest gaan moslims naar de moskee om te bidden en houden een groot feest met halal voedsel.

9. De opvatting dat de staat (direct of indirect) geregeerd wordt of moet worden door religieuze leiders. Religieuze leiders hebben de macht over de belangrijke instellingen van de staat, zoals uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht.

10. De drie machten kunnen elkaar controleren en houden elkaar zo in evenwicht. Door de staat zo te organiseren wordt de burger beschermd tegen de (willekeur van de) staat.

 

Multiple-choice vragen
1.f, 2g, 3f, 4f, 5f, 6f, 7g, 8g, 9f, 10g.