Paragraaf 2 De binnenkant van een mens, opdracht 9

Vraag 1

Je bent laat thuis na het sporten. De rest van de familie heeft al gegeten. Wat doe je?

1. a. Ik vraag aan mijn vader/moeder of hij/zij een ei voor me wil bakken.
2. b. Ik kijk wat er in de koelkast staat en maak een lekkere maaltijd voor mezelf.
3. c. Ik fiets naar de snackbar voor iets lekkers.

Vraag 2

Je gaat met je vrienden naar de bioscoop. Jij wilt graag naar een actiefilm, maar zij kiezen voor een gevoelige film. Wat doe je?

1. a. Ik ga niet naar de film. Ik vraag mijn vrienden na de film bij mij thuis nog wat te komen drinken.
2. b. Ik wil geen spelbreker zijn. Ik ga met mijn vrienden mee naar die gevoelige film.
3. c. Ik ga alleen naar een actiefilm.

Vraag 3

Je beste vriend(in) woont twintig kilometer verderop. Hij/zij vraagt je of je een keer na etenstijd op bezoek komt. Er is een goede treinverbinding. Wat doe je?

1. a. Natuurlijk ga ik. Met mijn smartphone wordt de treinreis zelfs plezierig.
2. b. Ik vraag een andere vriend(in) met me mee te gaan, want ik vind het niet leuk in mijn eentje met de trein te reizen.
3. c. Ik vraag mijn vader/moeder of hij/zij me brengt.

Vraag 4

Je komt na school bij de fietsenstalling. Je ziet dat de band van je fiets lek is. Wat doe je?

1. a. Ik bel mijn vader/moeder. Ik vraag hem/haar me op te komen halen.
2. b. Geen probleem. Ik heb altijd plakspullen bij me.
3. c. Ik vraag aan mijn vrienden of ik met hen mee kan rijden. Morgen breng ik mijn fiets naar de fietsenmaker.

Vraag 5

Wie koopt er jouw kleding?

1. a. Dat doet mijn vader/moeder.
2. b. Dat doe ik samen met mijn vader/moeder.
3. c. Dat doe ik zelf (eventueel met vriend/in).

Vraag 6

Je bent aan het winkelen met je vriend(in). Je ziet een mooie broek maar je vriend(in) vindt die broek echt niks. Wat doe je?

1. a. Ik koop hem. Ik maak zelf wel uit wat ik aan trek.
2. b. Ik probeer mijn vriend(in) te overtuigen dat die broek me geweldig staat.
3. c. Ik kijk nog maar even verder.