Home>

Paragraaf 3 Uitgebreide geschiedenis van het jodendom

Het overzicht dat nu volgt - zeker het gedeelte over het ontstaan van het jodendom - maakt duidelijk hoe orthodoxe joden hun geschiedenis zien. In tegenstelling tot liberale joden nemen orthodoxe joden de Thora letterlijk. In de Thora wordt verhaald over het ontstaan van het joodse volk. Volgens liberale joden gaat het in de Thora voor een gedeelte om mythen: verhalen die je niet letterlijk moet nemen, maar die wel iets te zeggen hebben.

Het ontstaan van het joodse volk (2000 - 1300 v. Chr.)

Het joodse volk begint met de geschiedenis van aartsvader Abraham. God vraagt hem met zijn familie en kudden zijn geboortestreek te verlaten en het beloofde land te vinden. Abraham komt met zijn familie terecht te midden van volkeren die geloven in meerdere goden. Hij voelt zich als een vreemdeling omdat hij gelooft in één God. In zijn zoektocht vindt Abraham deze éne God. Er ontstaat een verbond tussen God en Abraham. Uit Abraham zal een groot volk voortkomen dat in vrede en geluk zal leven in een eigen land. Abraham geeft die belofte door aan zijn zoon Izaäk en die weer aan zijn zoon Jacob. Samen worden Abraham, Izaäk en Jacob de aartsvaders genoemd.

Jacob heeft twaalf zonen, waarvan de meeste ook weer talrijke kinderen krijgen. Een van die zonen heet Jozef. Jozef wordt koning in Egypte en redt zijn familie tijdens een hongersnood. Eeuwenlang woont de familie van Jozef, dat door talrijke nakomelingen tot een volk is uitgegroeid, vreedzaam in Egypte.

 

Mozes en de uittocht uit Egypte (1300 v. Chr.)

Dan komt er een farao die het joodse volk als slaven gebruikt. Onder leiding van Mozes ontsnapt het volk uit Egypte en gaat opnieuw op weg naar het beloofde land. Tijdens die tocht krijgt Mozes van God de Tien Woorden. De uit­tocht uit Egypte (de Exodus) wordt elk jaar herdacht tij­dens Pesach, het paasfeest.

In de joodse godsdienst staat het verbond tussen God en het joodse volk centraal. God kiest het joodse volk (Israël) uit tot zíjn volk en ver­plicht het als Gods volk te leven. Dat wil zeggen: het joodse volk dient zich aan bepaalde regels te houden. De belangrijkste regels zijn de Tien Woorden, die beter bekend zijn als de Tien Geboden.

 

De grote koningen en de tempel (1000 v. Chr.)

Het joodse volk is onder koning David een eenheid, met Jeruzalem als hoofdstad. David voert veel oorlogen tegen de Filistijnen. De zoon van David is de wijze koning Salomo. Hij laat een tempel bouwen voor God. Salomo’s koningschap betekent een tijd van eenheid en vrede. De tempel is daarvan het symbool.

Na koning Salomo valt het joodse rijk uiteen in een noord- en een zuidrijk. In 722 v. Chr. wordt het noordrijk weggevaagd door de Assyriërs; in 586 houdt ook het zuidrijk op te bestaan. In dat jaar verwoesten de Babyloniërs Jeruzalem met de tempel van Salomo. Het joodse volk (vooral de elite) wordt gedeporteerd naar Babylonië. Toch proberen de joden ook daar hun identiteit te behouden door verhalen op te schrijven die ze kennen van vroeger.

In 500 v. Chr. wordt het Babylonische rijk veroverd door de Perzen. Zij sturen de ballingen terug naar huis. In Jeruzalem wordt dan weer een tempel gebouwd, maar deze is niet zo mooi als die van Salomo.

Alexander de Grote uit Macedonië verovert in 331 v. Chr. het immense Perzische Rijk, waardoor Judea (het huidige Israël) deel van het Grieks-Macedonische rijk wordt. Dit is de periode van de hellenisering: het (gedwongen) overnemen van de Griekse cultuur door andere volken.

Verschillende machthebbers volgen Alexander de Grote op en het rijk wordt onder hen verdeeld. Een van die opvolgers is de Syrische koning Antiochus. Hij verbiedt joodse gebruiken en richt voor de Griekse oppergod Zeus een beeld op in de tempel. Dit leidt tot een opstand onder joden, geleid door de Maccabeeën, in 165 voor Christus. Ze verslaan de Syriërs.

 

De opkomst van het christendom en de verspreiding van de joden (0 - 500 na Chr.)

De wereldrijken volgen elkaar op: na de Perzen komen de Grieken en daarna de Romeinen. In de tijd dat het joodse volk onderworpen is aan de Romeinse heersers, vindt de leer van Jezus van Nazareth gehoor onder een groep joden, vooral in Galilea. De ideeën van Jezus zijn geworteld in het jodendom. Jezus is immers zelf ook een jood. Jezus wordt door de Romeinse landvoogd Pilatus ter dood veroordeeld omdat hij een bedreiging voor de bestaande orde zou zijn. Tot het christendom, dat na de dood van Jezus ontstaat, bekeert zich slechts een beperkt aantal joden. De meeste joden beschouwen Jezus niet als een profeet (zijn woorden wijken teveel af van de wet van Mozes) en zeker niet als een Messias.

Tijdens de Romeinse overheersing komen de joden meerdere keren in opstand tegen de bezetters. Uiteindelijk gebruiken de Romeinse legers zoveel geweld dat Jeruzalem met zijn tempel wordt verwoest (70). In 73 valt het laatste joodse bolwerk van verzet: Masada. Een gedeelte van de joden blijft in de streek wonen maar de meesten verspreiden zich over de wereld en proberen elders een bestaan op te bouwen. Ze zijn geen volk meer met een eigen land en een eigen regering. Dit wordt de diaspora (verstrooiing) genoemd.

Een ander gevolg van de verwoesting van de tempel is dat de betekenis van synagogen toeneemt. De synagoge is vanaf de vijfde eeuw voor Christus (toen de joden in ballingschap leefden) de plaats van samenkomst van joden. In dat huis van samenkomst wordt gebeden, gefeest en de Thora bestudeerd (het Leerhuis) onder leiding van een rabbijn.

Een van de meest bekende rabbijnen en schriftgeleerden uit de eerste eeuw na Christus is rabbi Akiba. Hij ontwikkelt een aantal regels voor een goede lezing van de TeNaCH en redigeert de Misjna: de mondelinge Thora met allerlei bijbehorende commentaren.

In de eerste eeuwen na Christus is het jodendom een van de vele nationale godsdiensten in het Romeinse rijk. Enkele keren komen de joden in opstand tegen de Romeinen (zoals de Bar Kochba-opstand in de tweede eeuw).

In de Byzantijnse periode (de periode waarin christelijke Romeinse keizers de scepter zwaaiden over Palestina, van de vierde tot de zevende eeuw) wordt het jodendom door de heersende christelijke cultuur vooral gezien als een religie die voorbij gestreefd is door het christendom en dan ook geen bestaansrecht heeft. Soms leidt dat tot het isoleren van de joden in de samenleving (bijvoorbeeld geen toegang tot openbare ambten). Toch zijn er ook gunstige ontwikkelingen voor de joden in deze tijd, zoals de mogelijkheid die Julianus in de vierde eeuw biedt aan de joden om de oude tempel weer op te bouwen.

 

De middeleeuwen (500 - 1500)

In de periode tussen 600 en 900 zien we de opkomst van de islamitische godsdienst en cultuur in de Arabische wereld en na verloop van tijd ook in Noord-Afrika en Zuid-Europa. Voor de islam wordt Jeruzalem een ‘tweede Mekka’. Waar vroeger de joodse tempel had gestaan, verrijzen in de zevende eeuw twee islamitische heiligdommen; de El-Aqsa-moskee en de achthoekige Rotskoepel, op de plaats van de hemelvaart van Mohammed. In de joodse visie is dit de plaats waar Abraham zijn zoon Isaak offerde.

In de tiende eeuw ontstaan er steeds meer joodse gemeenschappen in Europa. In deze periode wordt Spanje gedomineerd door de islam. Het jodendom beleeft een hoogtepunt in haar culturele ontwikkeling (taalkunde, Bijbeluitleg, filosofie, Talmoedstudie, etc.). Deze periode wordt wel genoemd: de Gouden Eeuw van het Arabische jodendom. We zien een samengaan van Arabische en joodse wijsheid en de joodse cultuur van deze tijd wordt het Sefardische jodendom genoemd. In het door de islam beheerste Spanje van 1000 tot 1300 kunnen joden zich lange tijd cultureel ontwikkelen in een niet-vijandige omgeving. Joden leveren hier grote prestaties op literair en wetenschappelijk gebied. Te denken valt aan Maimonides (1135-1204) die alle joodse wetten rangschikt naar onderwerp en ze van een duidelijke uitleg voorziet. Maimonides woont een tijdlang in Cordoba, de stad die het centrum is van zowel de joodse als de islamitische cultuur.

Het jodendom dat zich in deze tijd ontwikkelt in Noord-Italië en later in Noord-Europa (Duitsland, het Rijnland) wordt wel het Asjkenazisch jodendom genoemd. Rasji is een bekende joodse schrijver in Noord Europa: hij leeft van 1040 tot 1105 en woont in Frankrijk (Troyes) en Duitsland (Mainz en Worms). Hij sticht een beroemd leerhuis in Troyes en schrijft belangrijke Bijbelcommentaren.

In de latere middeleeuwen (vanaf de elfde eeuw) worden joden vaak achtergesteld en als zondebok gezien. Veel christenen verwijten de joden dat zij de moordenaars van Christus zijn en bovendien ‘ongelovig’ zijn gebleven. Daar moeten de joden voor boeten, aldus sommige christenen in de middeleeuwen. In deze tijd zijn er ook kruistochten tegen het jodendom (zoals de eerste met een jodenvervolging in het Rijnland, van 1096 tot 1099).

Joden krijgen in de middeleeuwen vaak de schuld van oorlogen of van een pestepidemie. Hierbij wordt ingespeeld op afwijkende gewoonten van joden, zoals hun kleding. Die gewoonten worden aangegrepen als ‘bewijs’ dat joden ‘niet-normaal’ zijn en een gevaar voor de samenleving vormen.

Joden mogen ook niet toetreden tot de gilden. Hierdoor zijn zij genoodzaakt een bestaan te zoeken in de handel en in het venten met goederen die gemakkelijk mee­gevoerd kunnen worden. Het beroep van handelaar staat in minder aanzien.

Soms worden joden gedwongen toe te treden tot het christelijke geloof. In 1216 bepaalt paus Innocentius III dat de joden duidelijk van hun niet-joodse omgeving moeten worden onderscheiden. Ze worden verplicht een speciaal onderscheidingsteken te dragen op hun bovenkleding, de zogenaamde gele vlek. Joodse mannen moeten een speciale hoed (de jodenhoed) dragen en soms zijn joden verplicht in een bepaalde jodenwijk te wonen (de getti).

Aan het einde van de middeleeuwen krijgen de joden het ook moeilijk in Spanje en Portugal. Ze worden gedwongen om christen te worden (Marranen) of te vluchten. In 1492, als Granada als laatste islambolwerk in Spanje valt, worden ook de joden uit Spanje verdreven en buurland Portugal zal dit voorbeeld in 1497 volgen.

 

De periode na de middeleeuwen (1500 - 1900)

Palestina hoort in de periode van 1516 tot 1917 tot het Ottomaanse Rijk. In deze eeuwen zien we dat de ­asjkenazische joden zich in toenemende mate vestigen in Oost-Europa, zoals Polen, Rusland en de Baltische Staten. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw zijn er voor het eerst joodse gemeenschappen in Amsterdam. Voor een deel zijn dat Marranen: joden die in Spanje gedwongen waren geweest zich tot het christendom te bekeren. Ondanks dat deze joden zich (gedwongen) bekeerd hadden tot het christendom, wordt men in Spanje toch niet als volwaardig christen geaccepteerd. Integendeel, men wordt vervolgd en vermoord, met als gevolg dat vele Marranen vluchten naar Noordwest Europa.

Eerder, tijdens de reformatie, beleven de joden een moeilijke tijd in Noordwest Europa. Ze worden door sommige leiders van de reformatie (zoals Luther) verweten zich niet te willen aansluiten bij het nieuwe christendom zoals de hervormers dat voor ogen stond. Luther schrijft het boek Over de Joden en hun leugens (1543) en noemt daarin de joden de anti-Christus. Hij roept op tot anti-Joodse maatregelen. Minder negatief over de joden is een andere leider van de hervorming, Johannes Calvijn.

De eeuwen daarna waarderen de Nederlandse protestanten de godsdienstvrijheid positiever, zelfs zo dat De Republiek der Zeven Provinciën in de zeventiende eeuw een toevluchtsoord wordt voor allerlei gezindten, ook voor vervolgde joden uit Spanje, Portugal en Frankrijk.

Hoewel onder een aantal verlichtingsfilosofen (zoals Voltaire) het antisemitisme welig tiert, zijn er tijdens de Franse Revolutie (eind achttiende eeuw) ook lichtpunten voor de joden: immers, het idee van de gelijke rechten van de mens sluit geen enkele groep mensen uit. Net zoals andere mensen krijgen joden burgerrechten in een aantal westerse landen. In 1839 krijgen de joden ook in het Ottomaanse Rijk gelijke rechten.

In het begin van de achttiende eeuw zien we in het Oost-Europese jodendom de opkomst van een vrome, orthodox-religieuze stroming: het Chassidisme. In de negentiende eeuw ontstaat onder invloed van het ratio­nalisme en de opkomst van de moderne wetenschap een meer liberale richting binnen het Nederlandse jodendom, een stroming die overigens in andere landen, zoals in Duitsland en Amerika Reformjodendom wordt genoemd. Dat neemt niet weg dat de grote meerderheid van de joden de orthodoxe standpunten blijft aanhangen in die tijd.

Joden hebben een belangrijke invloed op het geestelijk leven in het Europa van de laatste eeuwen. Denk aan de volgende vooraanstaande joodse geleerden, kunstenaars en schrijvers: filosoof Baruch de Spinoza (1632-1677), dichter Heinrich Heine (1797-1856), filosoof en econoom Karl Marx (1818-1883), componist Gustav Mahler (1860-1911), natuurkundige Albert Einstein (1878-1955), schrijver Franz Kafka (1883-1924), psycholoog Sigmund Freud (1856-1939) en schilder Marc Chagall (1887-1985).

 

Moderne tijd (1900 - nu)

In de negentiende en twintigste eeuw is er sprake van toenemende integratie van het jodendom in een aantal Europese landen. Soms gaat dit verder en gaat het om totale assimilatie van de joden: men gaat helemaal op in de dominante cultuur, neemt de waarden en normen over van die cultuur en is niet meer herkenbaar als subcultuur (in kleding, taal, gewoonten, etc.).

In de tweede helft van de negentiende eeuw zien we ook de opkomst van het zionisme: het streven naar een onafhankelijke joodse staat in Palestina of elders. Vaak is dit idee gekoppeld aan een streven naar een socialistische maatschappij. Beroemde zionisten zijn Mozes Hess (1812-1875) en Theodoor Herzl (1860-1904).

Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw krijgen de joden het in verschillende landen moeilijk. Zo zijn er georganiseerde aanvallen op joden (pogroms) in Polen en in Rusland. Het anti­semitisme speelt in op de al lang aanwezige jodenhaat onder veel bevolkingsgroepen (ook bij christenen). Daarnaast wordt het ook in verschillende landen door vooral rechts-nationalistische groepen gebruikt voor politiek gewin.

Het dieptepunt zijn de jodenvervolgingen en de systematische massamoorden door de na­zi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 1934 wonen in Europa bijna acht miljoen joden, in 1950 nog slechts 1,5 miljoen. Belangrijk in dit verband zijn de Neurenberger wetten van 1935 met de uitsluiting van het joodse ras van het Duitse staatsburgerschap en de betiteling van een gemengd huwelijk als rassenschande. Maar nog ingrijpender is de Wannsee-conferentie in 1942 in Berlijn waar de nazileiders besluiten tot een systematische uitroeiing van de joden in de gaskamers van de vernietigingskampen. Auschwitz is het meest beruchte kamp.

Voor de oorlog wonen er in Nederland 140.000 joden en na de oorlog zijn er nog 26.000 in leven.

 

Na de oorlog

Veel joden willen na de oorlog een eigen land waar ze veilig met elkaar kunnen leven. In 1947 besluiten de Ver­enigde Naties Palestina te verde­len in een joodse en een Arabische staat. De joden aan­vaarden dit be­sluit en roepen op 14 mei 1948 de staat Israël uit. Onder leiding van Ben Gourion wordt een eerste regering gevormd. De Palestijnen zijn het niet eens met het besluit van de Verenigde Naties. Er ontstaat een oorlog die tot gevolg heeft dat de Israëli’s een nog groter gebied in handen krijgen dan in de plannen van de VN. Voor, tijdens en na deze oorlog worden honderdduizenden Palestijnen verjaagd of zij vluchten. Zij worden ondergebracht in vluchtelingenkampen in Jordanië, Syrië en Libanon.

In de jaren die volgen, blijven de betrekkingen tussen Israël en de Arabische buurlanden gespannen, wat leidt tot drie oorlogen: in 1956, 1967 en in 1973. Na de Israëlisch-Arabische oorlog van 1967 eist de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties de terug­trekking van Israël uit de door haar bezette gebieden, waarbij in acht moet worden genomen het recht van Israël op een eigen, veilige staat. Dit is de beroemde resolutie 242, die door Israël nog steeds moet worden uitgevoerd.

Egypte en Syrië vallen Israël in 1973 geheel onverwacht aan. Het wordt een oorlog waar aan beide kanten vele verliezen worden geleden. Uiteindelijk wint Israël deze ‘Yom Kippoer-oorlog’.

De opstand van de Palestijnen in 1987 tegen de Israëlische bezetting en overheersing wordt de eerste Intifada genoemd. Israël slaagt erin de opstand uiteindelijk te onderdrukken, maar de Palestijnse kwestie komt wel hoger op de internationale politieke agenda te staan.

In 1995 denken velen in Israël dat er vrede komt na het akkoord tussen de leiders van Israël en de Palestijnen (Yitzak Rabin en Jasser Arafat). De moord op premier Rabin en de bomaanslagen door extremistische tegenstanders van het vredesproces in 1996 draaien de zaken gedeeltelijk weer terug.

Tijdens de Palestijnse opstand in 2002 en 2003 (de tweede Intifada) en de onderdrukking daarvan door het Israëlische leger komen meer dan 1000 mensen om, het overgrote deel Palestijnen.

In 2008 en 2009 valt Israël de Gazastrook aan, naar aanleiding van voortdurende raketaanvallen. Daarbij komen 1300 Palestijnen en veertien Israëli’s om het leven.