Paragraaf 7 Oefentoets bij hoofdstuk 4, opdracht 46

Oefentoets

 

Open vragen

1. Wat is versporting van de samenleving?

2. a. Wat is een extrinsiek doel bij sport?

b. Geef een voorbeeld.

3. Welke grensgevallen zijn aan te wijzen als we sport definiëren als ‘Physical games’?

4. Noem drie functies van rituelen in de sport.

5. Hoe ontwikkelde de sport zich in het eerste deel van de twintigste eeuw?

6. Wat is mediatisering van de sport?

7. Er zijn opvallende overeenkomsten tussen godsdienst en sport. Leg dit uit.

8. Waar vind je heil en wat is het verband met Jezus?

9. Wat is Fair Play. Licht je antwoord toe.

10. Welk karakter had het onderwijs in de Griekse oudheid? (waar, wie en wat?)

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

  1. Een voorbeeld van sport (volgens de kerndefinitie) is schaken.
  2. Rituelen kom je in de kerk tegen, nooit bij de sport.
  3. Regels in de sport geven wel mogelijkheden, maar geen beperkingen aan de sporter.
  4. Idolatrie betekent afgodendienst.
  5. In het begin was de Engelse sport vooral iets van de jonge mensen uit de hogere klassen.
  6. Voor christenen valt heil samen met het Rijk Gods.
  7. Dopingcultuur: een omgeving waarin dopinggebruik niet geaccepteerd is.
  8. Gendoping is het ingrijpen in de erfelijke eigenschappen om de sportieve prestatie te verbeteren.
  9. De klassieke Olympische Spelen zijn beëindigd in 100 na Christus.
  10. Symbolen spelen een rol bij de Olympische Spelen.

 

Antwoorden

 

Open vragen

1. In steeds meer delen van de samenleving speelt sport een voorname rol. Uit onderzoek blijkt dat sport de belangrijkste vrijetijdsbesteding is. Nederland kent meer dan vijf miljoen sporters in verenigingsverband. Daarnaast zijn drie miljoen mensen actief in de commerciële en de niet-georganiseerde sport (denk aan fitness, maneges, etc.).

2. a. Het motief waarom mensen aan een bepaalde sport doen. Dat ligt buiten de sport.
b. Gezelligheid, geld verdienen.

3. Non-physical games: bij deze spelvormen gaat het niet direct om beweging, maar wel om competitie, regels, institutionalisering, etc.

Physical activities: denk aan allerlei lichamelijke activiteiten zonder dat er sprake is van een spelelement in de zin van competitie.

4. - Rituelen geven de sporter het broodnodige zelfvertrouwen.
- Bij teamsporten versterken rituelen het wij-gevoel.
- Rituelen worden ook gebruikt om de tegenstander te imponeren.

5. De betekenis van sport in de samenleving nam toe. Meer mensen gingen sporten en het aantal sportorganisaties (sportverenigingen en sportbonden) groeide gestaag. Sportwedstrijden werden vaak bedacht en ontwikkeld door de commercie, vooral de media. De Nederlandse sportwereld raakte in deze tijd voor een deel verzuild.

6. De aandacht voor sport in de media is sterk toegenomen. Massamedia houden zich op grote schaal bezig met het verspreiden van sportinformatie: krant, tijdschrift, tv, radio, internet, tablet en smartphone. Tv-rechten van Olympische Spelen en WK-voetbal zijn miljarden dollars waard.

7. Beiden kennen ‘heilige plaatsen’, rituelen, ceremonies en symbolen. In godsdienst en sport spelen eigenschappen en waarden een rol als (zelf)discipline, ascese en overgave (drive in de sport). Denk ook aan gevoelens als hartstocht en betrokkenheid.

8. Hier op aarde kunnen we al een beetje van heil proeven. Bijvoorbeeld: een situatie waar onrechtvaardigheid wordt opgeheven. Het totale heil valt samen met het Rijk van God. Daar zal het geluk volmaakt en definitief zijn. Jezus van N. is daarbij een voorbeeld.

9. Letterlijk: eerlijk spel. In de sport gaat Fair Play om het respecteren van bepaalde waarden en normen voor, tijdens en na de wedstrijd. Er zijn twee waarden die de kern vormen van Fair Play: sportiviteit en respect.

10. Onderwijs vond plaats in een gymnasion. Het werd aangeboden aan jonge mannen, vooral uit de elite. Onderwijs hield in: veel lichamelijke training maar ook cultuur (lezen, schrijven, filosofie en retorica). Gymnasia waren centra voor de ontwikkeling van lichaam én geest. Ook was het onderwijs gericht op schoonheid. Voor de Grieken hingen verstand, karakter en uiterlijke schoonheid met elkaar samen.

 

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1f, 2f, 3f, 4g, 5g, 6g, 7f, 8g, 9f, 10g.