Paragraaf 8 Oefentoets bij hoofdstuk 6, opdracht 40

Oefentoets

 

Open vragen

1. a. Wat zijn functionele relaties?
b. Noem een kenmerk van persoonlijke relaties.
c. Geef twee voorbeelden.

2. Wat is een kennis?

3. Vriendschappen komen heel goed tot hun recht in vriendenparen: in ‘twee-eenheden’. Waarom?

4. Wat wordt bedoeld met de uitdrukking: ‘Liefde maakt blind’?

5. Wat wordt bedoeld met het woord ‘versieren’ (als het gaat om relaties).

6. Wat betekent naastenliefde?

7. Angst en jaloezie hebben te maken met onzekerheid. Leg dit uit.

8. Wat is het voordeel van sociale rollen?

9. Hoe keek een christen vroeger vaak aan tegen de rolverdeling tussen mannen en vrouwen, jongens en meisjes?

10. Leg in eigen woorden uit wat Simone de Beauvoir bedoelde met de zin: ‘Je wordt niet als vrouw geboren, je wordt vrouw gemaakt’. Licht je antwoord toe.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

  1. Je kunt met elkaar bevriend zijn zonder op elkaar gesteld te zijn.
  2. Solidariteit: ander woord voor elkaar aardig vinden.
  3. Liefde veronderstelt: kiezen.
  4. Zelf beschikken over seksualiteit heeft te maken met de waarde vrijheid.
  5. Bij verliefdheid projecteren mensen hun idealen op degene waar ze van houden.
  6. Cognitief: gaat over het verstand. 
  7. Sekserollen zijn de verwachtingen in de maatschappij over het gedrag van jongens en meisjes.
  8. Specifieke seksesocialisatie: meisjes en jongens worden verschillend opgevoed.
  9. Uit onderzoeken blijkt dat jongens gemiddeld genomen agressiever, actiever en impulsiever zijn dan meisjes.
  10. In sommige feministische stromingen is men een aanhanger van het streven naar een androgyne samenleving.

 

Antwoorden

 

Open vragen

1. a. Relaties die voortkomen uit taken en verantwoordelijkheden die je hebt in de samenleving.
b. Het zijn verplichte relaties omdat je moet samenwerken met anderen om een bepaalde taak te verrichten.
c. Relaties met je medeleerlingen omdat je onderwijs volgt in een klas. Relaties op het werk.

2. Een kennis kom je op bepaalde momenten tegen (bijvoorbeeld op de sportclub of op school) zonder dat je bewust de keuze hebt gemaakt om vriendschap te sluiten met de betreffende persoon.

Een kennis zie je meestal ook minder. Van een kennis verwacht je minder op het gebied van trouw en solidariteit.

3. Je kunt volop aandacht aan elkaar geven. Je zult je eerder kwetsbaar en open opstellen.

4. Als je verliefd bent, heb je de neiging de persoon op wie je verliefd bent, te idealiseren. Je ziet alleen maar goede eigenschappen in die persoon en hebt geen oog voor de zwakke kanten

5. Het zoeken van toenadering tot een jongen of een meisje. Het verleiden en ook ‘veroveren’ van een meisje of een jongen. Je streeft dus naar een situatie dat je ‘iets’ met elkaar hebt en dat je dat beiden ook als zodanig ervaart: een liefdesrelatie.

6. Liefde voor ieder mens, voor elke naaste, hier en ver weg

7. Hoe onzekerder iemand is, hoe meer dat hij last zal hebben van jaloezie. Als je onzeker bent, zul je eerder vrezen dat iemand anders jouw vriendje afpikt. Andersom werkt het ook: als je sterker in je schoenen staat, weet je dat jezelf ook veel in huis hebt. Dus is er minder reden om bang te zijn dat een ander betere eigenschappen heeft dan jij.

8. We hebben zekerheid over hoe we ons moeten gedragen. We hoeven niet steeds opnieuw na te denken over wat er van ons verwacht wordt.

9. Jongens en meisjes gedragen zich vaak verschillend: meisjes bijvoorbeeld meer zorgend en jongens meer stoer, ondernemend en naar buiten gericht. Volgens het traditioneel christelijke standpunt hangt dit samen met het idee dat God mannen en vrouwen verschillend geschapen heeft. God heeft mannen en vrouwen een verschillende natuur meegegeven.

10. De culturele verschillen tussen man en vrouw - zoals wij die nu waarnemen - zijn niet veroorzaakt door verschillen in de natuur (aard) van man en vrouw. Integendeel, deze verschillen zijn aangeleerd via opvoeding en beïnvloeding door de (maatschappelijke) omgeving. Simone de Beauvoir ontkent dus het bestaan van een vrouwelijke natuur.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1f, 2f, 3g, 4g, 5g, 6g, 7g, 8g, 9g, 10g.