Paragraaf 8 Oefentoets bij hoofdstuk 3, opdracht 40

Oefentoets

 

Open vragen

1. Sommige mensen of organisaties zijn vóór de doodstraf. Welke argumenten hebben zij? Schijf drie argumenten op.

2. Humanisten hebben vertrouwen in de menselijke wil en het verstand. Leg dit uit.

3. Wat is er ‘nieuw’ aan het humanisme in de twintigste eeuw in Nederland en vooral na de Tweede Wereldoorlog?

4. Humanistische ideeën en overtuigingen waren in de klassieke oudheid vooral aanwezig bij intellectuelen en filosofen. Welke verklaring kunnen we hiervoor geven?

5. Wat betekent ‘Renaissance’ en leg uit.

6. Wat is 'bildung'?

7. Hoe kijkt een humanist aan tegen discriminatie? Geef een reden.

8. Hoe staat het christendom tegenover abortus? Motiveer!

9. Wat moet de overheid doen voor de bevordering van de economische, sociale en culturele mensenrechten?

10. Als iemand zegt: ‘ik doe wat in de Bijbel staat’ is dat volgens Sartre verraad van de mens aan zichzelf. Waarom?

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

  1. Humanisten hebben veel vertrouwen in de maakbaarheid van het leven.
  2. Socrates was een Romeins filosoof.
  3. Het humanisme in de oudheid is sterk atheïstisch.
  4. Het renaissance-humanisme beperkte zich vooral tot het denken. Aan de kunsten ging het renaissance-humanisme voorbij.
  5. Het nieuw-humanisme was van 1500 tot 1900.
  6. Volgens een humanist zijn er geen overeenkomsten tussen mens en dier.
  7. “Als kind heb je recht op extra zorg bij een geestelijke of lichamelijke handicap.” Dit is een voorbeeld van de 'De blijf van me af-rechten'
  8. De Universele Rechten van de Mens zijn vastgesteld door de Verenigde Naties.
  9. Volgens Sartre mag God soms als rechtvaardiging gebruikt worden voor het gedrag van de mens.
  10. Humanistische politieke partijen in Nederland zijn CDA en PvdA.

 

 

Antwoorden

 

Open vragen

1. - Preventief: het zorgt er voor dat dezelfde persoon niet wéér een zwaar misdrijf kan plegen.

- Wraak nemen op iemand die een ander mens iets verschrikkelijks heeft aangedaan.

- Bescherming van de samenleving.

2. De mens beschikt over een verstand en een eigen wil. Met zijn verstandelijke vermogens kan de mens het leven en de wereld begrijpen. De mens beschikt met zijn wil en zijn verstand over vermogens om zijn eigen leven vorm te geven en de wereld beter te maken.

3. Dat men zich ging organiseren, zoals in het Humanistisch Verbond.

4. Kenmerkend voor personen met een humanistische benadering is een houding waarbij voor het vinden van antwoorden op levensvragen een beroep werd gedaan op menselijke vermogens (zoals het denken maar ook het redeneren en argumenteren) en niet op een geloof. Dit is een houding die kenmerkend is voor een filosoof en hoort bij ‘filosoferen’.

5. Renaissance betekent letterlijk: wedergeboorte. De mens kreeg vanaf de middeleeuwen een grotere plaats ten opzichte van God. Bovendien werd hij zich meer en meer bewust een individu te zijn. In dit proces werd in de periode van 1300 tot 1500 teruggegrepen naar de idealen van de klassieke oudheid. Men herontdekte de grote waarde van wetenschappen en kunsten voor de ontwikkeling van de mens. Kennis, kunst én onderwijs zouden van mensen betere mensen kunnen maken. De waarde van de mens  wordt in deze tijd als het ware wedergeboren.

6. De vorming tot zelfstandige, vrije en goede persoonlijkheden met gevoel voor cultuur en geschiedenis.

7. Daar is hij tegen omdat discriminatie in strijd is met het principe van de gelijkwaardigheid van de mens.

8. Christenen vinden het ongeboren leven moet worden beschermd. Het leven wordt gegeven door God. De mens moet niet op de stoel van God gaan zitten.

9. Ze moet er voor zorgen dat jonge mensen onderwijs kunnen volgen. Dus zorgen dat er scholen zijn, leraren en leermiddelen. Dat raakt het recht op onderwijs. De overheid moet ook stimuleren dat er genoeg werkgelegenheid is. Immers, burgers hebben recht op arbeid. De overheid moet zich ten aanzien van deze rechten juist inspannen.

10. Voor Sartre is de menselijke vrijheid heel belangrijk. Dat betekent dat de mens voortdurend keuzes moet maken in zijn leven. De mens mag zich niet aan deze verantwoordelijkheid onttrekken door te doen wat in de Bijbel staat. Hij mag zich niet achter anderen verschuilen. Je moet zélf keuzes maken in je leven.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1g, 2f, 3f, 4f, 5f, 6f, 7f, 8g, 9f, 10f.