Paragraaf 2 Inleiding op het humanisme, opdracht 11

Opdracht 11

 

Desiderius Erasmus ((1466-1536)

Erasmus werd als Gerrit Gerritszoon geboren in 1466 in Rotterdam. Hij had negen broers en hij was de op een na jongste. Zijn vader was priester in Gouda. Gerrit was een ‘onwettig kind’: kind van zijn vader en van de huishoudster in het gezin. Toen hij veertig was (in 1506) wijzigde hij zijn naam in: Desiderius Erasmus. Desideratum betekent: de gewenste.

Erasmus was katholiek, trad in bij een klooster en werd tot priester gewijd. In 1495 mocht hij theologie gaan studeren in Parijs. Later verbleef hij ook in Engeland om les te geven. Daar ontmoette hij belangrijke humanisten, zoals Thomas More. Dat is de man die het beroemde boek Utopia schreef. Al tijdens zijn leven werd Erasmus als een heel wijze man gezien in heel Europa.

De opvattingen van Erasmus

In de tijd waarin Erasmus van Rotterdam leefde was de kerk heel machtig. Zij hield de mensen nauwkeurig voor wat ze wel en niet moesten denken. Erasmus deelde de kritiek van Luther op de katholieke kerk. Ze waren het oneens met de praal en pracht van de kerk en de misstanden zoals de aflaathandel.

Op een belangrijk punt dacht Erasmus anders dan Luther. Dat was de vrije wil van de mens. Luther geloofde niet in de vrije wil. Hij ging er vanuit dat God vooraf had bepaald wie zalig zou worden en wie niet (predestinatie = voorbeschikking). Alleen de genade van God kon de mens op het goede pad brengen. Volgens Luther ontken je de oppermacht van God als je denkt dat de mens zijn eigen verlossing in de hand kan werken. Zonder de genade van God gaat het niet.

Erasmus benadrukte dat de mens vrij was, een eigen wil had en zelfstandig was. Volgens hem kan de mens zelfstandig kiezen en moet hij dat ook doen. Volgens Erasmus kan iets pas waar zijn als het met verstandige argumenten te verdedigen is. Iets is niet waar omdat de kerk of de overheid het zegt. Voor Erasmus waren waarden als vrijheid en rationaliteit heel belangrijk.

Daarnaast droeg Erasmus nog een ander humanistisch ideaal uit: verdraagzaamheid. Erasmus leefde in een woelige tijd vol oorlogen en wrede kettervervolgingen. Hij protesteerde keer op keer tegen vormen van onverdraagzaamheid. Voor Erasmus mocht een meningsverschil geen reden zijn voor een fysieke (militaire) strijd tegen andersdenkenden. Hij was vaak een roepende in de woestijn. Oorlogen en bloedvergieten bleven schering en inslag in zijn tijd. Hij zag met lede ogen aan hoe ook de kerk en de gelovigen zich hierbij niet onbetuigd lieten.

Erasmus is een goed voorbeeld van een christelijk humanist: een denker die zich aangesproken voelde door humanistische én christelijke denkbeelden.

Hij is ook nu nog zeer bekend als auteur van Lof der Zotheid. Dat is een geschrift waarin hij op humorvolle (en soms ook satirische) wijze allerlei misstanden uit zijn tijd aan de kaak stelt. Hij gaf ook aan wat het christendom voor de mens zou moeten betekenen.