Paragraaf 6 Verdiepingsstof: hindoeïsme en reïncarnatie, opdracht 44

Opdracht 44

Lees de volgende tekst over de geschiedenis van het hindoeïsme
Schrijf in je boek op bladzijde 27 de antwoorden op de volgende vragen:

a. Waar en wanneer is het hindoeïsme ontstaan?

b. Wat houdt de vedanta-filosofie in?

c. Welke ideeën had Mahatma Gandhi (1869-1948)?

 

Vedische periode (2000 voor Chr. - 500 voor Chr.)

Het hindoeïsme is vierduizend jaren geleden ontstaan en kent geen specifieke stichter. Aan de basis van het hindoeïsme ligt de samenvoeging van een aantal religies van Arische stammen met het Indus-dal geloof in het gebied wat we tegenwoordig India noemen.

De oudste periode van het hindoeïsme wordt de Vedische periode genoemd. In deze periode wordt een aantal belangrijke geschriften ontwikkeld, de Veda’s.

In deze periode, die eindigt met het optreden van Boeddha in 500 voor Christus, wordt de rol van de priester belangrijker en daarmee ook de verschillende offerrituelen. Als reactie op de ritualisering van het geloof, ontstaat vanaf de zesde eeuw voor Christus een beweging naar een meer innerlijk beleefd geloof. Deze beweging noemen we de Upanishaden.

Het oudere hindoeïsme (500 voor Chr. - 800)

In deze periode wordt het hindoeïsme verder ontwikkeld, onder andere met nieuwe geschriften, zoals de Mahabharata met als bekendste onderdeel de Bhagavadgita, dat voor velen de kern van het hindoeïsme vormt. In deze tekst komen verschillende manieren tot verlossing aan de orde. In een andere tekst van de Mahabharata (Ramayana) wordt duidelijk gemaakt hoe een hindoe moet leven (Dharma). Ook yoga krijgt een belangrijke plaats in het hindoeïsme.

Aan het einde van het oudere hindoeïsme is de afronding van de zogenaamde vedanta-filosofie waar de naam van Shankara (788-820) aan verbonden is. In deze levensbeschouwing wordt er vanuit gegaan dat alles wat bestaat in diepste zin afgeleid is uit dat ene Brahman, of anders gezegd: het goddelijke.

Het latere hindoeïsme (800 - 1800)

In deze periode wordt het Vishnuïsme steeds belangijker, evenals de invloed van bhakti. Dit laatste accent staat voor de liefdevolle overgave en toewijding aan God. De gelijkheid tussen mensen wordt bevorderd en men is er op gericht de lagere klassen te verheffen. Ook vrouwen krijgen meer ruimte om te participeren in het sociale leven, onder invloed van bhakti.

Het neohindoeïsme (1800 - nu)

In de laatste twee eeuwen verandert het hindoeïsme niet zoveel. Wel zijn er onder invloed van het Westen bepaalde ontwikkelingen waardoor zaken aangepast werden:

- een hang naar een sterk monotheïsme (het Brahmasamaj van 1828);
- de beweging Arya-Samaj van Sarasvati (1824-1883), gericht op een meer zuiver, Vedisch hindoeïsme.
- de beweging rond de mysticus Ramakrishna (1837-1886) die streefde naar verlichting en mystieke verdieping van het geloof.

Een bekende ontwikkeling betreft ook de invloed van Mahatma Gandhi (1869-1948). Hij en zijn beweging stonden voor een persoonlijke beleving van en relatie met God. Belangrijke waarden voor Gandhi zijn waarheid, eenvoud, soberheid, geweldloosheid en passief verzet tegen onderdrukking. Gandhi zet zich in voor de afschaffing van het kastenstelsel en de verheffing van de kastelozen (de paria’s).