Paragraaf 6 Verdiepingsstof: hindoeïsme en reïncarnatie, opdracht 41

Opdracht 41

 

Het kastenstelsel

In het Indiase hindoeïsme is het reïncarnatiegeloof sterk verbonden met het kastenstelsel. De samenleving is opgebouwd uit een aantal kasten: erfelijk afgesloten sociale groeperingen gekenmerkt door één beroep en een aantal gemeenschappelijke rituelen, opvattingen, omgangsregels en spijswetten. Een ander belangrijk kenmerk van een kaste is dat men alleen binnen zijn eigen kaste mag huwen (endogamie). Samen vormen de kasten een hiërarchische structuur.

Er zijn grote verschillen tussen de kasten. In 1950 is het kastenstelsel in India officieel afgeschaft maar in de praktijk bestaat het nog steeds, zeker op het platteland. Er zijn vier kasten:

1. de kaste van de priesters (de brahmanen);
2. de kaste van de adel of de krijgers (ksatriya’s);
3. de kaste van de kooplieden (vaisya’s);
4. de kaste van de arbeiders en kleine handelaren (shudra’s).

Daaronder is er nog groep die officieel geen kaste is: de onaanraakbaren, de paria’s. Dit zijn mensen die van oorsprong uit het kastensysteem zijn gestoten of niet behoorden tot de ariërs of de oorspronkelijke Dravidische bevolking. Mahatma Gandhi droeg bij aan de emancipatie van deze groep door ze Kinderen van God (harijans) te noemen en ze te verheffen tot vijfde stand. Dezelfde Gandhi verbood het kastenstelsel. Uit dit stelsel heeft zich het huidige, ingewikkelde, meer dan 300 kasten- en onderkasten omvattende stelsel ontwikkeld.

De plaats die je krijgt binnen dit kastenstelsel hangt af van je gedragingen in je vorige leven (karma). Goede daden worden beloond met een goede wedergeboorte, slechte daden daarentegen hebben een slechte wedergeboorte tot gevolg. Op deze manier is de mens helemaal verantwoordelijk voor zijn eigen bestaan en toekomst.