Paragraaf 7 Oefentoets bij hoofdstuk 1, opdracht 56

Oefentoets

 

Open vragen

1. Wat is het verschil tussen ‘dood op afstand’ en ‘dood dichtbij’? Leg dit uit.

2. Hoe kun je een vriend of klasgenoot die een dierbare verliest op een goede manier steunen?

3. Op welke manier kan de mens iets ontwikkelen dat zijn dood overstijgt?

4. Sommige denkers menen dat religie voortkomt uit de angst voor de dood. Hoe zag David Hume de dood?

5. Welk sacrament speelt voor katholieken een rol bij het overlijden van een gelovige en wat houdt het in?

6. Wat zijn herdenkingsplaatsen in de publieke ruimte? Geef ook een voorbeeld.

7. Wat is condoleren?

8. Wat wordt bedoeld met de begrippen 'verrijzenis' en 'opstanding'?

9. Wat is de kern van de humanistische levensbeschouwing?

10. Welke twee hoofdgoden zijn te onderscheiden in het hindoeïsme? Licht je antwoord toe.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1. Dood is een levensbeschouwelijk thema bij uitstek omdat bij doodgaan de vraag naar de zin van ons bestaan extra sterk naar voren komt.

2. De dood van de mens is onvermijdelijk.

3. Bij een psychische invalshoek van dood kijk je vooral naar het moment waarop iemand lichamelijk dood is.

4. Een levensvraag bij het thema 'dood' is: "Waarom gaan we allemaal dood?"

5. Ander woord voor urnenmuur is columbarium.

6. Qibla is de gebedsrichting binnen de islam.

7. Christenen geloven dat je na je dood als een ander mens terugkeert.

8. Plato wilde geen scheiding aanbrengen tussen lichaam en geest.

9. Het recht op zelfbeschikking moeten we wel zien in samenhang met het begrip verantwoordelijkheid, aldus het humanisme.

10. Karma hangt direct samen met reïncarnatie (wedergeboorte).

 

Antwoorden

Open vragen

1. Dood op afstand. Elke dag zie je op tv dat er doden vallen, bijvoorbeeld bij rampen, verkeersongelukken en oorlogen. Ook in series en politiefilms gaan veel mensen dood. Je wordt op de dood gewezen wanneer je een begrafenisstoet voorbij ziet komen of als de klokken van de kerk luiden voor een overledene.

Dood dichtbij.  Dat is het geval als je opa of oma sterft of iemand van je school of de sportclub waar je lid van bent. Nog dichterbij is als je meemaakt dat iemand uit je eigen gezin doodgaat: je vader, moeder, broer of zus. Het meest dichtbij is wel als je zelf in doodsgevaar bent

2. Het is belangrijk dat je hem of haar steunt in dit verlies. Je helpt hem door ruimte te geven dat verlies op zíjn manier te uiten. Laat hem zijn verhaal vertellen en toon belangstelling voor wat het verlies hem doet. Je kunt je eigen ervaringen met doodgaan ook vertellen zodat de ander zich daarin kan herkennen.

3. Door de cultuur mee (verder) te ontwikkelen. Zo wordt er een nalatenschap gecreëerd, iets dat de dood overstijgt.

4. David Hume verklaarde het bestaan van religie uit de angst voor dood en ongeluk en uit het verlangen naar geluk en voedsel.

5. Ziekenzalving: voorhoofd en handen van de zieke worden met heilige olie gezalfd.

6. Plaatsen waar iemand is overleden, veranderen in gedenkplaatsen met bloemen, kaarsjes, rouwkaarten en bedankbriefjes.

Denk bijvoorbeeld aan de gedenkplaatsen langs de weg waar een dodelijk verkeersongeluk heeft plaatsgevonden.

7. Mensen betuigen hun deelneming aan de nabestaanden van de overledene.

8. Daarmee werd bedoeld dat de gestorven mens uit de dood zal opstaan: weer levend zal worden. Hij zal voor eeuwig leven in een nieuwe wereld. Dit levend maken van de doden zal gebeuren door God zelf.

9. Het humanisme is een levensbeschouwing die veel waarde hecht aan de mens. Een humanist gelooft dat de mens zelf zin moet geven aan zijn leven.

10. Vishnu en Shiva.

a. Vishnu is de beschermer.

Het is de God die het bestaande onderhoudt en beschermt. Vishnu is tien keer op aarde geweest in verschillende vormen of manifestaties (avatars).

b. Shiva is de weldoener maar ook de verwoester.

Hij is de God die alles wat slecht en onaangenaam is, vernietigt. Ook is Shiva de God van het ascetisme. Hij heeft een echtgenote, bekend onder vele namen, maar vooral onder de naam van Durga.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1g,  2g, 3f, 4g, 5g, 6g, 7f, 8f, 9g, 10g.