Paragraaf 6 Leerpunten bij dit hoofdstuk, opdracht 41 Oefentoets

Open vragen

1. Wat bedoelen we met de ‘de vaste kern van de identiteit’?

2. Wat betekent: imago?

3. Je dient na te denken of en bij welke groep je wilt horen. Leg dit uit.

4. Wat is esthetica?

5. Wat betekent: ‘Schoonheid is een ruilmiddel.’

6. Waarom werden heksen vroeger vaak heel lelijk afgebeeld?

7. Wat kunnen aanleidingen zijn voor cosmetisch-chirurgische ingrepen bij minderjarigen?

8. Vroeger werd in het christendom anders aangekeken tegen seksualiteit dan tegenwoordig. Leg dit uit.

9. Wat is kledingmode? Licht je antwoord toe.

10. Mode is ook iets collectiefs. Geef hier twee argumenten voor.

 

Multiple-choice vragen: alleen 'goed' of fout' noteren!

1.     Jongeren hebben een identiteit, ouderen niet.

2.     Door je muziekvoorkeuren laat je iets van je identiteit zien.

3.     Schoonheidsidealen komen in sommige culturen wél en in sommige culturen níet voor.

4.     Thawb: gezichtssluier.

5.     Plastische chirurgie gebeurt nogal eens na ongelukken, waarbij bepaalde lichaamsdelen weer 'toonbaar’ worden gemaakt.

6.     Autonomie betekent: zelfbeschikking.

7.     De belangrijkste waarde van het christendom bij haar standpunt over cosmetische chirurgie is de keuzevrijheid van een mens.

8.     Haute couture is de exclusieve maatkleding die gemaakt wordt voor een collectie die past bij een bepaald jaargetijde.

9.     Belangrijke figuren in het existentialisme waren Kant en Marx.

10.  In de jaren zestig van de vorige eeuw werd het jongerenprotest maatschappelijker en politieker.

 

Antwoorden

Open vragen

1. Dat deel van de identiteit, dat vastligt: naam, huidskleur, lengte, leeftijd, geboorteplaats, woonplaats en nationaliteit. Een mens kan deze aspecten van zijn identiteit niet zelf kiezen.

2. Het imago is het beeld dat anderen van jou hebben.

3. Je kunt aangeven wie je bent door je aan te sluiten bij een bepaalde (jongeren)groep met een eigen levensstijl.

4. Letterlijk betekent esthetica: leer van de zintuiglijke waarneming. De vraag wat mooi en lelijk is een kernvraag in de esthetica, het onderdeel in de filosofie dat zich bezighoudt met schoonheid.

5. Als je mooi bent, heb je iets te bieden aan de ander. Door een verzorgd of mooi uiterlijk kun je begeerd worden door de ander. Wat dat betreft is schoonheid een van de ruilmiddelen waarover een mens beschikt, naast zaken als een goed karakter, intelligentie, sociaal milieu, etc.

6. Heksen stonden voor het kwaad.

7. Een schaamtegevoel over het uiterlijk.
Zich ongelukkig voelen.
Weinig zelfvertrouwen.
Dat anderen anders tegen je gaan aankijken.

8. Vroeger: seksualiteit was gevaarlijk. Het was alleen goed voor de voortplanting. Katholieken hoorden veel kinderen te krijgen. Plezier beleven aan seks was fout.

Tegenwoordig: seks is fijn en bovendien een geschenk van God aan de mens.

9. Een bepaalde wijdverbreide, tijdelijke smaak en/of voorkeur op het gebied van kleding. Met andere woorden: het gaat om kleding die in een bepaalde periode als aantrekkelijk wordt ervaren en veel wordt gedragen.

10. Door bepaalde kleding te dragen wil iemand zich verbinden met de groep waartoe hij wil horen.
Het feit dat mode gemaakt wordt door de mode-industrie (en wel in grote hoeveelheden!).

Multiple-choice: goud of fout.
1f, 2g, 3f, 4g, 5f, 6g, 7f, 8g, 9f, 10f.