Paragraaf 2 Natuur en milieu, opdracht 9

a. Lees de volgende tekst.
b. We onderscheiden twee opvattingen over de natuur: de klassieke en de moderne opvatting. Wat bedoelen we daarmee?
c. Wat betekenen de twee opvattingen over de natuur voor het natuurbeheer?

 

Verdiepingsstof: veranderende natuuropvatting

We hebben geleerd dat de natuur alles is wat niet door mensenhanden is gemaakt. Dit noemen we een klassieke opvatting van de natuur: de natuur wordt opgevat als ongerepte natuur. De natuur wordt gezien als oorspronkelijke natuur: de natuur zoals zij was voor het ingrijpen door de mens.

Als je deze definitie van natuur strikt hanteert, vind je in bepaalde Afrikaanse landen of in een land als Canada misschien nog wel natuur, maar Nederland heeft dan eigenlijk geen natuur meer. Immers: er is in Nederland geen plekje meer te vinden dat je nog als pure natuur kunt beschouwen. Zo zijn de Nederlandse polders het product van ingenieuze ontwateringssystemen. Ook de plassen waaruit die polders zijn ontstaan, zijn het (vaak onbedoelde) gevolg van menselijk handelen. Die wateren ontstonden na de grootscheepse verveningen tijdens de middeleeuwen. Deze verveningen hebben de enorme vlaktes van het hoogveen doen verdwijnen die eeuwenlang het beeld van het landschap hebben bepaald. En zo zijn er veel andere ‘natuurgebieden’ (heidevelden, rietmoerassen, blauwgraslanden) die er nooit geweest zouden zijn als de mens er niet had ingegrepen.

Nederland zou volgens deze opvatting dus geen natuur hebben. Toch hebben velen van ons het gevoel dat er mooie stukjes natuur in Nederland zijn. De laatste decennia is er meer draagvlak voor een ruimere definitie van het begrip natuur: daarin wordt er rekening mee gehouden dat natuur meer is dan de oorspronkelijke natuur. Een dergelijke, moderne definitie luidt: natuur is de oorspronkelijke natuur (vanzelfsprekend) én alle natuurlijke omgeving die het gevolg is van menselijk handelen. Een voorbeeld: wanneer huizenbouwers het zand dat ze nodig hebben uit de grond halen, zal de afgraving op een gegeven moment vol lopen met water. Na verloop van tijd zullen er vissen leven in dat water. We zien dus natuur ontstaan als gevolg van menselijk handelen. Menselijk handelen kan doelbewust gericht zijn op het creëren van (nieuwe) natuur. Maar - en dat zie je veel vaker - nieuw ontstane natuur kan ook het niet-bedoelde effect zijn van menselijk handelen. Mensen hebben behoefte aan woningen. Dat is hun doel. Ze hebben niet als doel een nieuw stukje natuur te creëren. Dat nieuwe stukje natuur als gevolg van het handelen van de huizenbouwers is een onbedoeld neveneffect.

In de klassieke opvatting is natuur er dus alleen maar op bepaalde plekken op de wereld. De moderne opvatting richt zich op de totale omgeving van de mens en erkent dat door menselijk handelen ook (nieuwe) natuur kan ontstaan.

Vóór de Tweede Wereldoorlog domineerde de eerste opvatting van de natuur. Je moest dan ook afblijven van de natuur. Er was een strikte scheiding tussen natuur en cultuur. De natuur hoorde thuis in reservaten, destijds monumenten genoemd. De natuur buiten de reservaten werd zo snel mogelijk in eigendom genomen om te voorkomen dat ze een bedreiging kon zijn voor de mens.

Na de oorlog veranderde dat. Men ging het nuttig vinden om bepaalde natuurgebieden te onderhouden. Het natuurbeheer werd geboren: het schonen van de sloten omdat ze anders dicht groeien, het maaien van het gras, het kappen van hout, etc. Natuurbehoud en menselijk ingrijpen werden niet meer als tegengestelde activiteiten gezien. Men ging duidelijker beseffen dat natuur en mens bij elkaar horen en dat er een wisselwerking tussen beiden bestaat.

In de klassieke, traditionele natuuropvatting wordt de natuur gezien als iets wat vast ligt, als iets statisch: de oernatuur. In de moderne natuuropvatting wordt de natuur gezien als een proces, als iets dynamisch, als iets wat in beweging is.