Paragraaf 7 Leerpunten bij dit hoofdstuk, opdracht 58 Oefentoets

Open vragen

1. a. Wat zijn wilde dieren? Licht je antwoord toe.
b. Geef twee voorbeelden.

2. Waarin verschillen mens en dier? Noem drie verschillen.

3.  We onderscheiden twee opvattingen over de natuur: de klassieke en de moderne opvatting. Wat bedoelen we daarmee?

4. Geef drie voorbeelden van misbruik van het milieu.

5. Duurzame ontwikkeling wordt vaak ingevuld met de drie P’s: People, Planet en Profit/Prosperity. Leg deze begrippen uit.

6. Wat wordt er bedoeld met: “Nederlanders leven op grote voet.”

7. a. Hoe noemt het jodendom het geheel van spijswetten?
b. Wat is het belangrijkste uitgangspunt bij de joodse spijswetten?

8. Noem vier verschillende argumenten om met proefdieren te werken.

9. Noem vier argumenten van tegenstanders van dierproeven.

10. Wat bedoelen we met een antropocentrische visie op de natuur?

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1. Een eekhoorn is een symbool voor spaarzaamheid.

2. Voorbeeld van iets hálen uit het milieu: een snelweg aanleggen dwars door een prachtig natuurgebied.

3. De voetafdruk kan alleen berekend worden voor een land.

4. Volgens schattingen worden er in Nederland per jaar ongeveer honderdduizend dieren ritueel geslacht.

5. Volgens de islamitische regels zorgt de slachter ervoor dat het dier niet meer pijn heeft dan noodzakelijk is.

6. Volgens de islamitische regels mag de slachter het dier verdoven voor de slacht.

7. Sommige dierenbeschermers geven als reden tegen dierproeven dat veel testen met dieren niet echt betrouwbaar zijn.

8. Instrumentele visie op de natuur: de natuur heeft een doel buiten de mens.

9. De gebruikswaarde van de natuur: mensen kunnen de natuur gebruiken voor hun eigen doeleinden en behoeften.

10. Vóór de Tweede Wereldoorlog domineerde de opvatting dat er een strikte scheiding is tussen natuur en cultuur.

 

Antwoorden

Open vragen

1. a. Ze leven in ‘het wild’. Dat wil zeggen: niet in de directe (thuis-) omgeving van de mens. Wilde dieren zijn ook niet direct nuttig voor de mens.
b. Leeuwen, olifanten, herten en hazen.

2.  - Een mens heeft verstand en een vrije wil: hij kan keuzes maken in het leven.
- Mens en dier hebben allebei een bewustzijn. Mens en dier zijn zich bewust van hun directe omgeving.
- De mens heeft ook een zelfbewustzijn: hij is zich bewust van zich zelf, ook van zijn eigen lichaam. Een dier heeft geen zelfbewustzijn

3. Klassieke opvatting: ‘oorspronkelijke natuur’.

Moderne opvatting: de oorspronkelijke natuur én alle natuurlijke omgeving die het gevolg is van menselijk handelen.

4. Geluidsoverlast; zwerfafval; versnippering van het landschap; gif dat in rivieren en zeeën terechtkomt; het verdwijnen van mooie stukjes landschap door de aanleg van wegen; etc.

5.   -  het welzijn van mensen, hier en elders in de wereld, nu en in de toekomst (People);
-  de belangen van de natuur, nu en in de toekomst, hier en ook elders in de wereld (Planet);
-  de welvaart van mensen en de mogelijkheid voor bedrijven om winst te maken, hier en elders in de wereld, nu en in de toekomst (Profit/Prosperity).

6. Nederlanders consumeren drie keer zoveel dan op Nederlands grondgebied geproduceerd kan worden. Als iedere wereldburger zou leven zoals een gemiddelde Nederlander, zouden er meer dan drie aardbollen nodig zijn.

7. a. Kashrut.
b. Het voedsel dient koosjer te zijn: zuiver, geschikt, rein.

8. Dierproeven zijn noodzakelijk in verband met de gezondheid van mensen.

Dierproeven zijn goed voor de veiligheid van de mens.

Dierproeven zijn goed voor de welvaart en het welzijn van de mens.

Wetenschappelijk kun je niet bewijzen dat dieren pijn lijden bij proeven.

9. Dieren hebben een eigen waarde en mensen moeten daar respect voor hebben.

Testen met dierproeven zijn onbetrouwbaar.

Er zijn alternatieven om onderzoek te doen.

Dieren hebben recht op welzijn en op een prettig leven.

10. De natuur is er (alleen) voor de mens en heeft geen waarde in zich zelf.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1g, 2f, 3f, 4f, 5g, 6f, 7g, 8f, 9g, 10g.