Paragraaf 2 De binnenkant van een mens, opdracht 10

Vraag 1

Je oom en tante zijn vijfentwintig jaar getrouwd en jij mag mee naar het feest. Je gaat samen met je moeder nieuwe kleren kopen. Je past in een winkel een combinatie die je mooi vindt. Je moeder vindt dat deze helemaal niet bij je past. Wat doe je?

1. a. Je denkt: ‘Ze is ouderwets, ik vind het gewoon mooi.’
2. b. Je denkt: ‘Ze heeft wel een goede smaak.’ En je vraagt haar wat zij mooi vindt voor jou.
3. c. Je koopt niets en gaat later nog een keer terug naar de winkel, maar dan met een vriend(in).

Vraag 2

Je krijgt net griep als het schoolfeest is. Je denkt dat het met een paracetamol wel zal over gaan. Je moeder zegt dat je zo de hele klas aansteekt en bovendien nog zieker zult worden. Wat doe je?

1. a. Je blijft thuis omdat je vindt dat je moeder eigenlijk wel gelijk heeft.
2. b. Je denkt bij je zelf: ‘Waar bemoeit zij zich mee? Ik ga toch naar dat feest.’
3. c. Je belt je beste vriend(in) en vraag wat hij/zij er van vindt.

Vraag 3

Je hebt van een klasgenoot gehoord dat er vanavond een groot vuurwerk is bij de rivier. Je denkt indruk te maken op je vrienden(innen) door ze mee te nemen naar dit festijn. Wanneer je daar aankomt, is er niets te doen. Je vrienden zeggen dat je je vast i

1. a. ‘Ik vergis me nooit. We wachten nog een uurtje, waarschijnlijk begint het later.’
2. b. ‘Wat een dombo, die klasgenoot. Hij heeft gewoon maar wat gefantaseerd.’
3. c. ‘Sorry, ik heb me zeker vergist, zullen we iets anders gaan doen?’

Vraag 4

Tijdens een sportwedstrijd krijg je twee strafminuten van de scheidsrechter vanwege een overtreding. Wat doe je?

1. a. Je protesteert bij de scheidsrechter.
2. b. Je zit die twee minuten uit en voorkomt dat je niet nog een keer een overtreding begaat.
3. c. Je baalt enorm en zit de twee minuten mokkend uit. Dit kan het team de overwinning kosten.

Vraag 5

Het is binnenkort Moederdag. Je hebt een prachtige vaas voor je moeder gekocht. Je laat hem je broer zien. Hij zegt dat je moeder niet van kitsch houdt. Wat doe je?

1. a. Je zegt tegen hem: ‘Wat nou kitsch, jij hebt helemaal geen smaak.’
2. b. Gelukkig heb je het bonnetje nog. Als je moeder hem echt niet mooi vindt, kan ze hem ruilen.
3. c. Je bedenkt dat je broer wel eens gelijk kan hebben. Je gaat de vaas ruilen voor een andere.

Vraag 6

Je hebt een hoogoplopende discussie met een klasgenoot. Hij denkt dat Epke Zonderland goud haalde op de Olympische Spelen in Londen 2012. Jij denkt dat het in Beijing 2008 was. Thuisgekomen raadpleeg je Wikipedia. Je klasgenoot heeft gelijk. Wat doe je?

1. a. Je biedt de dag erop je excuses aan en geeft je ongelijk toe.
2. b. Je denkt bij je zelf: ‘Internet is niet te vertrouwen.’
3. c. Je hoopt dat je klasgenoot het niet uitzoekt.