Paragraaf 26 Presentatie (mondeling)

Omschrijving: het mondeling communiceren (eventueel met hulpmiddelen)  van bepaalde informatie naar een bepaalde doelgroep, bijvoorbeeld een klas of een docent. Het kan bijvoorbeeld gaan om een spreekbeurt over een bepaald onderwerp of een presentatie over een werkstuk of een bepaalde opdracht.

Doel: verwerken van bepaalde informatie; versterking van de communicatieve vaardigheden, vooral presenteren en interactie.

Werkwijze: (in de vorm van tips)

1. Bereid je goed voor.
Bij die voorbereiding vraag je je af wie de mensen zijn tot wie je je zult richten (de doelgroep). Door rekening te houden met wie die mensenzijn (hun leeftijd, geslacht, interesses, hobby’s, etc.) zal jouw presentatie met meer aandacht gevolgd worden. Ook denk je tijdens de voorbereiding goed na over wat je precies wilt gaan vertellen of laten zien. En vervolgens denk je na over hoe je iets gaat brengen. Je maakt een soort spoorboekje (een programma) waarin precies staat aangegeven in welke volgorde je wat gaat doen. Daarbij heeft een presentatie een begin (waarin je vertelt wat je gaat doen en waarom), een middengedeelte en een slot (een afronding).
Gaat het om een groepspresentatie dan maak je een taakverdeling en zorg je voor een goede afstemming van wat je samen gaat brengen naar de groep. Het is slim om van tevoren de presentatie gewoon een keer te oefenen (met de stopwatch) en iemand (je broer, zus, vader, moeder, vriend of vriendin) commentaar te laten geven op de presentatie.

2. Geef een overzicht van je presentatie.
Geef aan het begin van je presentatie een overzicht van wat het doel is van de presentatie en hoe het programma er uit ziet. Maak hierbij gebruik van het bord of van het scherm (evt. PWP).

3. Een presentatievoorzitter
Als het om een groepspresentatie gaat werk je met een soort ‘presentatievoorzitter’: iemand die de presentatie voorzit en steeds aangeeft wat er gaat gebeuren en met welk doel.

4. Afwisseling tijdens de presentatie
Zorg voor afwisseling tijdens de presentatie. Dus niet te lang één iemand aan het woord.

5. Maak zeker gebruik van hulpmiddelen: bord, overheadprojector, cd, dvd, internet, illustraties uit boeken of tijdschriften, voorwerpen, etc.

6. Vertel in eigen woorden
Probeer als het kan iets in eigen woorden te vertellen. Dat komt veel persoonlijker over en zal de luisteraars meer raken dan woorden en zinnen die duidelijk van anderen afkomstig zijn.

7. Wees zichtbaar en duidelijk
Zorg er voor dat de luisteraars jou goed kunnen zien en verstaan. Probeer duidelijk te praten (geen hand voor de mond en niet binnensmonds praten!), niet te snel maar ook niet te langzaam. Tip: probeer steeds aan het begin van een zin te ademen.

8. Zorg voor oogcontact
Kijk regelmatig de toeschouwers aan en probeer steeds weer oogcontact te krijgen. De toeschouwers krijgen dan het gevoel dat jij op hen betrokken bent.

9.  Straal zelfvertrouwen uit
Probeer zelfvertrouwen uit te stralen (sta dus ook achter jouw verhaal!).
Laat zo min mogelijk merken dat je onzeker bent. De toeschouwers zien minder dan je zelf misschien wel denkt.

10. Straal rust uit
Een beetje lopen mag, maar ga niet ijsberen of voor het bord staan, dat geeft onrust. Ook het spelen met allerlei zaken kan de aandacht van de toeschouwers afleiden en voor onrust zorgen.

11. Als het kan ‘uit je hoofd praten’
Als je precies weet wat je wilt zeggen, kun je ‘uit je hoofd praten’. Ben je bang dingen te vergeten dan kun je kiezen voor twee alternatieven.
Ten eerste kun je gebruik maken van een ‘spiekbriefje’ waarin de belangrijkste punten uit jouw toespraak vermeld staan. Ten tweede kun je je toespraak helemaal uitschrijven (bijvoorbeeld in een extra groot lettertype) en voorlezen. Bij dit laatst blijft natuurlijk wel staan dat je steeds opkijkt en (oog-) contact houdt met de zaal.

12.Geef ruimte voor vragen en opmerkingen
Geef aan de groep waar je voor optreedt de kans inbreng te hebben door middel van vragen stellen, informatie toevoegen, eigen mening geven, etc. (neem dit op in je programma!). Je vergroot de betrokkenheid door in een apart onderdeel van het programma (ergens op het einde) een discussie met de groep te organiseren over een bepaalde stelling.

13. Durf fouten te maken
In het onderwijs mag je fouten maken. Dat hoort namelijk bij een leersituatie. Het spreekwoord zegt: ‘Oefening baart kunst!‘

14.Tot slot kan deze werkvorm (het leerdoel, de voorbereiding, de uitvoering) geëvalueerd worden.