Paragraaf 7 Leerpunten bij dit hoofdstuk, opdracht 47

Oefenstof

Open vragen

1.     Geef aan waar je het christendom tegen­komt in het dagelijks leven (minimaal vijf punten).

2.     Hoe is het christendom ontstaan?

3.     Wat was de aanleiding voor de Reformatie?

4.     Geef uitleg aan de zin: 'De mens is geschapen naar Gods beeld’.

5.     Waarom waren de leerlingen (discipelen of apostelen) onder de indruk van Jezus?

6.     Veel christenen hebben in de geschiede­nis geprobeerd de idealen van Jezus in de praktijk te brengen. Geef kernachtig aan om welke idealen het dan gaat.

7.     De evangelies verschillen van elkaar. Geef twee verklaringen.

8.     Wat houden de sacramenten in van: a. Het vormsel en b. Boete en verzoening.

9.     Wat is kerstmis en noem enkele kerstgebruiken.

10.  Hoe keek kerkvader Augustinus (354-430) aan tegen geluk op aarde?

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!

1.     Een belangrijk christelijk uitgangspunt is het geloof dat de dood het einde is van alle leven.

2.     TeNaCH is ander woord voor christelijke Bijbel.

3.     De eerste grote kerkscheuring speelt in de 10-de eeuw.

4.     De verzuiling begint eind 18-de eeuw.

5.     Volgens het christendom is de mens onsterfelijk.

6.     Volgens een christen moet je als mens je arme medemens helpen.

7.     Het christendom had in de middeleeuwen weinig invloed in West-Europa.

8.     Jezus leefde in de tweede helft van de tweede eeuw. 

9.     Thora betekent ‘wijsheid’.

10.  De Bijbel is geschreven door Jezus van Nazareth, Marcus, Lucas en Johannes.

11.  Joden noemen hun paasfeest: Pesach.

12.  Heil: jezelf in harmonie weten met jezelf en met je omgeving.

 

De antwoorden

Open vragen

1.     Voorbeelden:
- Allerlei voornamen die afgeleid zijn van belangrijke christelijke figuren: Jan (Johannes), Thijs (Mattheüs), etc.
- De waarde die wij hechten aan het menselijk leven, wat onder andere tot uitdrukking komt in een afwijzing van martelen.
- De uitgebreide manier waarop christelijke feesten als Kerstmis en Pasen gevierd worden.
- Scholen met een katholieke of protestantse identiteit.
- Katholieke Radio Omroep, Evangelische Omroep, etc.

2.     Jezus is een jood en wordt door omstanders (net zoals Jezus ook joden) gezien als de Messias. Hij kwam op voor mensen die het moeilijk hadden (zieken, armen, slaven, etc.) en sprak over het Rijk van God, dat spoedig zou komen. Jezus had aanhangers en volgelingen maar ook vijanden: de joodse leiders en ook de Romeinse bezetters. Door de laatsten werd hij gevangen genomen, ter dood veroordeeld en gekruisigd. Volgens de Bijbel is Jezus na zijn dood opgestaan en naar de hemel (bij God de Vader) gegaan (de Hemelvaart). De leerlingen van Jezus waren er toen van overtuigd dat hij de Messias was en vonden dat de leer en de praktijk van Jezus navolging verdiende. Zo ontstond het christendom.

3.     Aanleiding voor deze afsplitsing van de katholieke kerk waren zaken als het verplichte celibaat, de rol van de paus, de rijkdom van de kerk en de aflatenhandel (het afkopen van je zonden). Luther en Calvijn vonden dat kerkelijke zaken belangrijker waren geworden dan het woord van God, dat te vinden is in de Bijbel. Ze waren het daar niet mee eens.

4.     In het scheppingsverhaal in de Bijbel staat dat God de mens geschapen heeft: ‘De mens is gescha­pen naar het beeld van God!’ Dat moet je niet letterlijk nemen, maar je moet wél begrijpen wat ermee bedoeld wordt. In de kern gaat het erom dat de mens een belangrijke plaats heeft maar ook een grote verantwoordelijkheid. Hij heeft een belangrijke taak op aarde en hoort die taak goed in te vervullen: hij moet een goed mens zijn. Net zoals God moet de mens liefdevol, rechtvaardig en hulpvaardig zijn.

5.     Zij waren geraakt door zowel de ideeën van Jezus als door zijn handelen. Jezus onderwees hen over de joodse heilige boeken, met name de TeNaCH (door christenen later het ‘Oude Testament’ genoemd). Jezus maakte in zijn prediking veel gebruik van gelijkenissen (vergelijkingen) die voor eenvoudige mensen goed te begrijpen waren.

6.     Idealen van liefde en broederschap.

7.     De onderlinge verschillen zijn ook voor een deel te verklaren doordat de evangelisten voor verschillende groepen mensen schreven. Zo schreef Mattheüs vooral voor joodse christenen en Marcus voor christenen van de stad Rome. De evangelies weerspiegelen dus ook een beetje wat er leefde binnen de plaatselijke christelijke gemeenschap waarbinnen ze ontstonden. De vier evangelisten deden hun schrijfwerk naast hun normale werk. Zo was Mattheüs belastingambtenaar (tollenaar), Lucas arts en Marcus helper van Paulus en van Petrus.

8a. Dit is een ritueel ter bevestiging van de doop, maar wel op een leeftijd dat jonge mensen zelfstandig keuzes kunnen maken.
b. Tijdens dit ritueel betuigt de gelovige katholiek spijt over de dingen die hij fout heeft gedaan (zonden) en ontvangt hij vergeving van de priester in naam van Jezus (absolutie). Vervolgens maakt hij zijn misstappen weer goed (penitentie). Vroeger sprak men over de biecht.

9.     Kerstmis is het feest ter herdenking van de geboorte van Jezus. Het wordt gevierd op 25 decem­ber. Enkele kerstgebruiken zijn het zingen van kerstliederen en het plaatsen van een kerststal en/of kerstboom in kerk of huiskamer.

10.  Volgens kerkvader Augustinus (354-430) kleeft er iets slechts aan de mens en de schepping. De mens is tot het ‘kwade geneigd’. Hij is zondig. Schepping en mens zijn door zonde bedorven. Dat is begonnen met de erfzonde. Volgens Augustines is de mens niet in staat iets goeds tot stand te brengen op aarde. Als hij al geluk ondervindt in zijn leven is dat een gave van God. Het echte heil vinden we niet in dit leven, maar in een leven ná de dood.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1f, 2f, 3f, 4f, 5g, 6g, 7f, 8f, 9f, 10f, 11g, 12f.