Paragraaf 3 Verdiepingsstof: mythen en het mythisch wereldbeeld
Opdracht 20 (pag. 45)
Een scheppingsmythe uit Groenland
Het begin
Toen de aarde lang geleden gemaakt moest worden, viel ze uit de lucht. Aarde, bergen en stenen - alles viel uit de lucht. Zo ontstond de aarde.
Toen de aarde eenmaal bestond, verschenen de eerste mensen. Als kleine kinderen kwamen ze ineens uit de aarde te voorschijn. Ze doken op in het dikke gebladerte van wilgenbosjes. Daar lagen ze: kerngezond en spartelend, midden in de bosjes. Kruipen konden ze nog niet. Hun eten kregen ze van de aarde.
Er waren ook een man en een vrouw. De vrouw maakte kinderkleertjes. Ze trok erop uit om kindertjes te zoeken en ze vond er een paar. Ze trok hen de kleertjes aan en nam hen mee.
Er kwamen steeds meer mensen op aarde. Toen er veel mensen waren op aarde, hadden ze honden nodig. Een man pakte een hondentuig en ging naar de heuvels. Hij stampte op de grond en riep: ‘hoc, hoc, hoc!’ Onmiddellijk schoten er honden uit de heuvels te voorschijn.
Doodgaan bestond nog niet. Daarom werden mensen heel oud en kwamen er te veel mensen op aarde. Toen kwam er een enorme vloedgolf die een grote overstroming tot gevolg had. Veel mensen verdronken daarbij. Nog steeds kun je op de bergtoppen schelpen vinden, die daar toen terecht zijn gekomen.
Er waren niet meer zoveel mensen. Een oude vrouw zei tegen een andere oude vrouw: ‘Eigenlijk is het beter als we ook de dood kennen.’ Zodra de vrouw dit had gezegd, ontstond ook de dood.
Toen de eerste mens stierf, werd zijn lichaam met stenen bedekt en in het water gegooid. Maar het lijk keerde terug naar de kust. Een jonge vrouw joeg het lijk met slagen en stoten op de vlucht. Ze zei: ‘We hebben al meer dan genoeg te slepen zonder jou. Zo groot zijn onze sleeën niet.’ (Men zou namelijk net op jacht gaan.) Zo was het dode lichaam gedwongen terug te keren naar de zee waar het ingegooid was.
(uit: Over geloven)
a. Met welke ervaringen heeft deze mythe te maken? Geef redenen.
b. Welke levensvragen komen aan de orde in deze mythe?
c. Welke antwoorden geeft de mythe op deze levensvragen?