Paragraaf 8 Leerpunten bij dit hoofdstuk, opdracht 43

Oefentoets

 

Open vragen

1.     Wat bedoelen we met de ‘buitenkant van levensbe­schou­wing’? Licht je antwoord toe.

2.     Gandhi is een inspirerend persoon van het hindoeïsme. Leg uit waarom.

3.     Mensen maken gebruik van verschillende soorten geschriften om hun levensbeschouwing te verwoorden en vast te leggen. Noem vier verschillende soorten geschriften.

4.     Noem bij de volgende drie gemeenschappelijke levensbe­schou­wingen één belangrijk geschrift: christendom, hindoeïsme en boeddhisme.

5.     Wat betekent het Latijnse ‘rituális’?

6.     Wat wordt in het dagelijkse spraakgebruik verstaan onder een 'ritueel'?

7.     Beschrijf enkele rituelen bij popconcerten.

8a. Noem een belangrijk feest van het christendom.
b. Wat wordt tijdens het feest dat je bij a. genoemd hebt gevierd en noem twee rituelen.

9.     Noem een belangrijk symbool van het jodendom.

10.  Waarom stichten gemeenschappelijke levensbeschouwingen op een gegeven moment een eigen organisatie?

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

Geef aan of de volgende uitspraken goed of fout zijn. Let op: alleen ‘goed’ of ‘fout’ noteren!

1.     Mozes is de grote inspirerende persoon van het humanisme.

2.     De christelijke levensbeschouwing vind je alleen in het Oude Testament.

3.     Voor religieuze mensen raken de heilige boeken de fundamenten van hun bestaan.

4.     Mythen gaan over bestaanservaringen.

5.     Het woord ritueel betekent oorspron­kelijk: een levensbeschouwelijk gebruik.

6.     Een begrafenismis in de kerk: een dienst met verschillende levensbe­schouwe­lijke rituelen.

7.     Een trouwring: een voorbeeld van een symbool.

8.     Tekens verwijzen naar ‘iets anders’, ‘iets hogers’.

9.     Gemeenschappelijke levensbeschouwingen hebben vaak een organisatie.

10.   Het Humanistisch Verbond heeft ongeveer twee miljoen leden.

 

De antwoorden

Open vragen

1. Datgene wat zichtbaar is van levensbeschouwing: inspirerende personen, belangrijke geschriften, rituelen, feesten en symbolen, organisaties.

2.  Gandhi was de leider van de beweging voor zelfbestuur van India in de eerste helft van de twintigste eeuw toen het land nog een kolonie van Engeland was. Hij pleitte voor een betere positie van de uitgestotenen (de paria’s) en voor gelijkberechtiging van man en vrouw. Bij dit alles stond absolute geweldloosheid voorop. Gandhi gaf leiding aan allerlei vreedzame vormen van verzet zoals proteststaking (met vasten, gebed en boete), protestmars, hongerstaking en niet meewerken met de ‘bezetters’.

3.  Een blog, dagboek, lied, gedicht, verhaal of gebed.

4. Christendom: bijbel. Hindoeïsme: Veda’s/ Boeddhisme: Pali Canon.

5. Het Latijnse  rituális betekent ‘godsdienstig gebruik’.

6. In het dagelijks taalgebruik wordt het woord ‘ritu­eel’ vaak gebruikt in de betekenis van gewoonte of gebruik. Bedoeld is dan een handeling die steeds terugkeert op een vast tijdstip of bij een bepaalde gelegen­heid. Ons leven zit vol met dergelijke gebruiken.

7. Gedacht kan worden aan kleding van artiesten en pu­bliek, aan applaudisseren bij de opkomst van de ar­tiesten, aan gillen en fluiten.

8a. Kerstmis
b. Een christen viert de geboorte van Jezus van Nazareth tijdens het Kerst­feest. Mensen plaatsen versierde kerstbomen en de gelovigen komen samen in de kerk.

9. Menora.

10.  Dat is nodig om de levensbeschouwing in stand te houden.

 

Multiple-choice vragen: goed of fout

1f, 2f, 3g, 4g, 5g, 6g, 7g, 8f, 9g, 10f.